Dossier achtergrond: Glaskunst. Eindredactie: Rob den Boer. E-mail: redactie.bkj@gmail.com.
 
terug
 

Glas als artistiek medium

In het najaar verschijnt het boek 'GLASS. Virtual, Real' van Koen Vanderstukken. Een boek met nieuwe inzichten over de opkomst van glas in de hedendaagse kunst. Koen Vanderstukken is beeldhouwer en auteur van verschillende essays over glaskunst. Hij zal op 7 juli bij DordtYart een lezing geven over glas in de hedendaagse kunst. Ook Koen Vanmechelen vertelt deze avond over zijn keuze voor glas in zijn installatie 'AWAKENER/LIFEBANK (De Hof van Eden)', die te zien is op DordtYart.

Door Han de Kluijver

Ondanks de alomtegenwoordigheid van glas, zien de meeste mensen het nog steeds als een mysterieus materiaal. De transformatie van korreltjes zand tot een helder, transparant medium en het blazen van glas zijn haast magische fenomenen. Mensen voelen nog steeds dezelfde verwondering als duizenden jaren geleden, merkt Koen Vanderstukken als hij mensen rondleidt in zijn glasstudio, of als hij zijn studenten uitlegt wat glas eigenlijk is.

Koen Vanderstukken (1964) doceerde tien jaar lang aan het instituut voor Kunst en Ambachten (IKA) in Mechelen en is sinds 2006 werkzaam als afdelingshoofd van de glasafdeling aan het Sheridan College in Oakville, Ontario, Canada. In de dertig jaar dat hij met glas werkt, is Vanderstukken dieper in het medium gedoken. Hij vroeg zich bijvoorbeeld af hoe het kan dat een materiaal dat zo alomtegenwoordig is, zo lang afwezig is geweest in de kunsten. Het viel hem op dat er pas halverwege de twintigste eeuw glazen sculpturen opdoken.

Glas is een betrekkelijk nieuw materiaal in de hedendaagse kunst. Pas in de jaren zestig zien we een doorbraak van glas in de beeldende kunst. Velen brengen dit in verband met de kunstenaar Harvey Littleton (1922 - 2013), die in 1959 tijdens een symposium in Lake George, New York opperde dat glas een nieuw medium voor kunst moest worden. Ook in Europa vonden er nieuwe ontwikkelingen plaats. In Nederland was Sybren Valkema de spilfiguur van de 'Studio Glas Beweging'.

Gelijktijdig met de opkomst van het postmodernisme, vonden er belangrijke ontwikkelingen plaats in het gebruik van glas. Koen Vanderstukken betoogt dat onder invloed van het postmodernisme de interesse voor glas medio twintigste eeuw plotseling sterk steeg. Niet alleen onder kunstenaars, maar ook bij verzamelaars, musea en onderwijsinstellingen, alsmede in de zakenwereld en de media. Zijn uitgebreide, academische studie naar de (kunst-)geschiedenis van glas resulteerde in een boek dat dit najaar zal verschijnen. In 'GLASS Virtual, Real' neemt Vanderstukken ons mee vanaf de Renaissance naar de uitvinding van de fotografie en via het kubisme naar het postmodernisme en het digitale tijdperk.

Ambachtelijk glas
Tijdens de Renaissance vond een omwenteling plaats in de glasproductie in Venetië die vergelijkbaar is met hedendaagse industriële processen. Pas 200 jaar later zouden vergelijkbare werkwijzen doorbreken in andere Europese keramiek- en porseleinfabrieken. Rond 1800 was de glasproductie één van de grootste industrieën op het continent. De productie van plat glas, spiegels, flessen en lampen vond plaats in grote fabrieken, terwijl het decoreren van glas nog steeds in kleine workshops of zelfs thuis gebeurde. Glas was in die tijd goedkoop en veelzijdig en drong in alle lagen van de Westerse samenleving door.

Onder de invloed van kunststromingen die een grote nadruk legden op vaardigheden en ambacht (de Arts-and-Craftsbeweging, Art Nouveau, Art Deco en Bauhaus) werd glas ook onder ontwerpers populair. Grote voorbeelden als Émile Gallé, Louis Comfort Tiffany, Jean Daum en René Lalique hadden artistieke vrijheid, maar letten ook op esthetiek, functionaliteit en verkoopbaarheid.

Vroeg in de twintigste eeuw werden vanuit de kristalfabriek Val Saint-Lambert in België en vanuit de Koninklijke Glasfabriek Leerdam op succesvolle wijze unieke stukken geproduceerd. Dit waren nog geen autonome kunstuitingen, maar werken die de naamsbekendheid van de fabriek moesten helpen bevorderen. Tijdens het modernisme van begin twintigste eeuw was glas als beeldende kunstuiting nog vrijwel afwezig. Kwam dit omdat kunstenaars geen toegang hadden tot glasproductie en technieken? Of omdat het werken met glas te kostbaar was om mee te experimenteren?

Een nieuw medium
Pas tegen de late jaren vijftig kwam glas als kunstuiting tot bloei. Avantgarde kunstenaars als Picasso, Kokoschka, Le Corbusier, Braque en Chagall kregen toegang tot glas, met dank aan de Italiaanse glaskunstenaar Egidio Costantini, die met zijn eigen Venetiaanse studio glas promootte als materiaal voor beeldende kunst, ook in Parijs. In 1958 won René Roubícek geheel onverwacht de gouden medaille op de Brusselse Wereldtentoonstelling met zijn werk 'Glass – Substance – Form – Expression', onderdeel van het Tjechische paviljoen.

Aan de andere kant van de oceaan ontwikkelde Harvey Littleton destijds een kleine studio-oven, met behulp van de technische kennis van Dominick Labino. In 1962 gaf hij een tiendaagse workshop glasblazen aan studenten, die algemeen gezien wordt als het begin van de 'Studio Glass Movement'. De introductie van zelfgemaakte ovens en gereedschappen zorgde voor een grote vrijheid onder kunstenaars, waardoor ze zich los konden weken van de commerciële belangen van de industrie. Glas –vooral glasblazen– werd zo geschikt gemaakt als medium voor beeldende kunst en deed zijn intrede in de curricula van universiteiten en kunstacademies. Het functionele en economische nut van glas stond niet langer voorop. In navolging van de glasstudio's, ontstonden galerieën gewijd aan glas en tijdschriften zoals 'Glass Art' (1973) en 'Neues Glas/New Glass' (1980). Ook kwam er interesse van verzamelaars en kunstkopers.

In Europa konden kunstenaars teruggrijpen op eeuwen van glasblaaskennis en technische know how, die ze uitwisselden met hun Amerikaanse collega's tijdens onderlinge bezoeken. Voor de Europeanen was dit ook een mooie manier om toegang te krijgen tot de lucratieve Noord-Amerikaanse markt voor 'Studio Glas'. Maar niet iedereen maakte gebruik van de kleinere studio's. Sommige kunstenaars gaven de voorkeur aan samenwerking met de glasindustrie, zoals de Zweedse glaskunstenaar Bertil Vallien en de Amerikaanse Howard Ben Tré.

Ook binnen de hedendaagse kunsten deed glas zijn intrede als een nieuw medium. Kunstenaars als Robert Smithson, Larry Bell, Gerhard Richter en vele anderen, gingen vooral industrieel geproduceerd glas gebruiken voor hun kunstwerken.

Glas past bij postmodernisme
Al deze ontwikkelingen stonden veelal los van elkaar en verklaren nog niet het succes van glas in de beeldende kunsten. Hiervoor gaat Vanderstukken op zoek naar verbanden binnen een bredere sociale context. Zo stelt hij vast dat de echte doorbraak van glas pas kwam tijdens het postmodernisme. De eigenschappen van glas sluiten immers meer aan bij de principes van het postmodernisme dan bij die van het modernisme.

Neem het theatrale aspect van glas. Tot op de dag van vandaag zien we een grote interesse bij het publiek voor het proces van glasblazen. De vlammen, de gloed, het gesmolten glas en het gevoel van gevaar en magie hebben een onweerstaanbare aantrekkingskracht. Demonstraties van glasblazen zijn een attractie op zich, die als 'opwarmertjes' voor tentoonstellingen worden gebruikt. Er zijn zelfs heuse 'glass roadshows', zoals die van het 'Corning Museum of Glass', die de wereld overgaan.

Maar ook de fysische en dualistische kwaliteiten van glas stemmen overeen met het postmodernistisch gedachtengoed. Glas verwart en trekt een geloof in objectieve waarheid in twijfel. Glas daagt uit en stelt onze waarnemingen en ons intellect op de proef. Glas laat ons bovendien ontsnappen aan de dagelijkse realiteit en voorziet zo in onze behoefte aan fantasie en een virtuele realiteit. Glas is in die zin een intermediair tussen virtualiteit en realiteit. Wie de realiteit beter wil begrijpen, heeft een goede partner in glas.

Han de Kluijver is architect bna bni bnsp.

Terug naar boven